Fotografie en/in beweging

door Pieter Dhaeze op donderdag 22 mei 2014

Vroeger werden ze ook wel ‘still images’ genoemd: digitale foto’s. En inderdaad is een foto altijd één enkel stilstaand beeld. Als je beweging in een foto wilt voorkomen of juist wilt suggereren, dan zul je meer moeten doen dan zomaar de ontspanner indrukken. We zullen onscherpte moeten voorkomen of juist introduceren door een bewuste keuze van de sluitertijd. Wat zijn de gevolgen als de camera beweegt of wanneer het onderwerp in beweging is? In dit artikel alles over gewenste en ongewenste beweging en de rol die onscherpte en dus de sluitertijd daarin speelt.

Kijk voor een slideshow van voorbeeldfoto's met beweging op YouTube (klik hier)
Voor een korte PowerPoint van de hoofdpunten van dit artikel, klik hier (pdf)

Ongewenste beweging
Een onscherpe foto, daar baal je van. Want in veel gevallen kan die direct de prullenbak in, hoe goed de belichting of compositie ook is. Want onscherpte valt in Photoshop amper te herstellen. Een onscherpe foto kan het gevolg zijn van een onjuist scherpstelpunt, maar meestal ontstaat onscherpte door beweging van de camera of van het onderwerp, waarbij de sluitertijd te lang geweest is om de betreffende beweging te bevriezen.
Maar wat is in die gevallen een lange sluitertijd? Een korte of lange tijdsduur is namelijk niet iets absoluuts. Een jaar is lang, maar in de ontwikkeling van het helaal slechts een fractie van de tijd. Een reactietijd van 1/100s is kort, maar toch weer veel langer dan de duur van het licht uit je flitser. Er is dan ook geen exacte grens aan te geven waar een lange tijd overgaat in een korte of andersom. Toch kunnen we het begrip ‘lange sluitertijd’ enig houvast te geven, als we het relateren aan beweging van de camera en aan beweging van het onderwerp.

1. Ongewenste beweging van de camera
Fotografeer je uit de hand, dan is een lange sluitertijd die waarde waarbij de kans op een onscherpe foto aanzienlijk is. Van belang is natuurlijk hoe stevig je zelf staat en hoe stabiel je de camera vast hebt, maar is dat allemaal goed verzorgd, dan is de kritische sluitertijd (zonder beeldstabilisatie) gerelateerd aan het brandpunt (35mm eq.) waarmee je werkt. Ons gevoel zegt dat hoe verder we inzoomen, des te korter de sluitertijd moetn worden. Maar hoeveel dan? Als je de brandpuntsafstand (f in mm) weet, dan is de sluitertijd waarna bewegingsonscherpte op gaat treden ongeveer één gedeeld door dat brandpunt, 1/f. Dus bij f=105mm op een EOS 6D is dat dus 1/100s. Wordt de sluitertijd langer, 1/50s, dan is bij dat brandpunt de kans op een onscherpe foto door beweging van de camera groot. Zoom je echter op die camera uit tot 24mm, dan is die 1/50s nog kort genoeg voor een scherpe opname en beginnen de ‘problemen’ pas na 1/25s, dus bij 1/15s.
De brandpunt-sluitertijdregel (t=1/f) zoals hierboven genoemd, heeft betrekking op camera’s met een volbeeldsensor van 36x24mm. Werk je met een camera met een kleinere sensor (APS-C, 22,5x15mm) dan moet je eerst het brandpunt van je lens vermenigvuldigen met de zogeheten cropfactor (bij APS-C is dat 1,6x=36/22,5) en dan pas in de formule invullen. Je werkt dan met het zogeheten 35mm equivalent. Dus met een EF-S 18-135mm op een EOS 700D wordt 135mm helemaal ingezoomd 216mm (135x1,6) en is de kritische sluitertijd dus ongeveer 1/200s.
Mocht je twijfelen over de invloed van de grootte van de sensor (crop-factor) op de originele brandpunt-sluitertijdregel (t=1/f), kijk dan eens naar een PowerShot SX50. Deze heeft een heel kleine sensor (6,4 x 4,8mm) en daarmee een cropfactor van 5,6x. Als je helemaal ingezoomd bent, dan is het fysieke brandpunt van de lens 215mm, maar je kunt dan zonder beeldstabilisatie (IS) beslist geen scherpe foto uit de hand maken bij 1/200s, want het 35mm eq. is dan 1200mm. Deze camera is dan ook uitgerust met een dubbele IS om drie stops voordeel te halen op de eigenlijke 1/1200s, zijnde 1/160s en zo toch scherp uit de hand te kunnen fotograferen.

Live view
De brandpunt-sluitertijdregel gaat uit van de stabiliteit als je het onderwerp kadert met de oogzoeker van de camera. Gebruik je Live view en dus het lcd-scherm om te kaderen, dan sta je met half gestrekte armen en neemt de stabiliteit 1 tot 2 stops af. Dus werk je op een APS-C EOS met een 50mm lens, dan mag de sluitertijd normaal gesproken niet veel langer zijn dan 1/80s (1/(1,6x50), maar bij Live view niet langer dan 1/160s of zelfs 1/320s.

Beeldstabilisatie
Alle genoemde berekeningen en sluitertijden zijn alleen van kracht als NIET gewerkt wordt met beeldstabilisatie. Is de lens uitgerust met Image Stabilization (IS), dan kun je de berekende sluitertijden verlengen met 2 tot 3 stops. Zo zal bij f=105mm de 1/100s van een EF 24-105mm op een EOS 6D dankzij beeldstabilisatie verschuiven naar 1/25s of zelfs 1/13s. Dit is handig als het onderwerp helemaal stil staat (museum, architectuur), maar is dat niet zo, dan introduceer je bij deze ‘lange’ sluitertijd onscherpte door beweging van voorwerpen. Ook is het gebied van 1/2s tot 1/20s het meest gevoelig voor trilling door het opklappen van de spiegel en indrukken van de ontsnapknop (zelfs vanaf statief). Werk dan in Live View (of klap de spiegel op) met de zelfontspanner of vermijd dit gebied door de ISO te verhogen voor kortere sluitertijden of juist door het diafragma te verkleinen (of ND-filter) en zo sluitertijden van meerdere seconden te krijgen. In dat laatste geval is een statief natuurlijk verplicht.

2. Ongewenste beweging van het onderwerp
Als je de sluitertijd dus koppelt aan beweging van de camera, dan spreek je in de praktijk bij brandpunten tot 200mm en mét IS - zonder rekensommetjes - over een lange sluitertijd als deze langer wordt dan 1/50s. Beweegt het onderwerp, dan gelden echter heel andere criteria dan de brandpunt-sluitertijdregel en is de kritische sluitertijd gerelateerd aan de snelheid, afstand en richting van het hoofdonderwerp. Snelheid en afstand zijn daarbij interessante parameters. Een hond die op 3 meter langs rent, beweegt in absolute zin langzamer dan een straaljager op 3 km afstand, maar je zult echter toch een kortere sluitertijd moeten hanteren om de beweging van dit huisdier te bevriezen dan bij de straaljager. De hond beweegt op die korte afstand namelijk relatief sneller dan de straaljager op grote afstand. Voor het bevriezen van een bewegend onderwerp met een ‘korte’ sluitertijd is dus de relatieve snelheid belangrijk en die kunnen we eenvoudig koppelen aan de tijd die het voorwerp nodig heeft om van links naar rechts door de zoeker te gaan. In de onderstaande afbeelding wordt de invloed van absolute snelheid en afstand tot de camera geïllustreerd. Daarin wordt duidelijk dat bij toename van de afstand de tijd in de zoeker langer wordt en dus de relatieve snelheid korter is. Bij een lagere relatieve snelheid kun je langere sluitertijden gebruiken.

Ook zie je dat bij een grotere beeldhoek (korter brandpunt) de tijd in de zoeker langer wordt en ook bij langere sluitertijden voorwerpen bevroren kunnen worden. Zoom je in (kleinere beeldhoek), dan moet je voor een scherp bewegend onderwerp kortere sluitertijden gebruiken.
Omdat we niet allemaal een wiskundeknobbel hebben of een rekenmachine bij de hand, is het handiger om gewoon onderstaand lijstje als leidraad voor ‘bevroren beweging’ te nemen. Is dat ook moeilijk om te onthouden, kies dan - als je voldoende belichtingsruimte hebt - altijd 1/1000s of korter, dan staat de meeste beweging stil en scherp op de foto.

1/50s
Zou je 1/50s als kritische grens voor bewegingsonscherpte door de camera kunnen kiezen, dan is deze tijd ook redelijk significant bij het ‘bevriezen’ beweging van voorwerpen en met name van stromend water. Fotografeer maar eens een fontein bij 1/250s, 1/50s en 1s. Je ziet dan dat het beeld bij 1/50s het meest overeenkomt wat we met ons oog zien en dat zit tussen ‘bevroren druppels’ en ‘engelenhaar’ in.
1/50s of langer is ook een prima sluitertijd om bij TL-licht (of een videodisplay) te fotograferen of te filmen, want dat knippert met een frequentie van 50Hz.

Meetrekken
Wil je wel de beweging van het onderwerp bevriezen, maar toch beweging suggereren, gebruik dan de meetrektechniek. Je beweegt de camera dan mee met de richting van het bewegende onderwerp en maakt tijdens de vloeiende camerabeweging de foto. Bij 1/50s of langer bereik je dan heel dynamische resultaten. Het onderwerp hoeft niet helemaal haarscherp te zijn. Van groter belang is het scherpteverschil met de gestreepte achtergrond. Let ook op dat onderdelen van het onderwerp die in een andere richting bewegen dan de camera (trappers op een fiets, de spaken van het wiel), door het meetrekken extra onscherp worden. Meetrekken heeft overigens alleen maar zin als de achtergrond structuur bevat. Een vogel meetrekken voor een geheel blauwe lucht zal niet veel bewegingssuggestie toevoegen aan de foto.

Flitsen
Wil je beweging van het onderwerp bevriezen, dan kun je bij een lange sluitertijd ook flitsen om zo het onderwerp stil te zetten. Zorg wel dat de flitser dan op 2e gordijn staat, zodat het bewegingsspoor van het onderwerp achter de bewegingsrichting ligt.

Gewenste beweging
Bij het voorkomen van beweging en dus onscherpte op een foto, hebben we het vooral gehad over korte sluitertijden. Die bereiken we bij veel licht, grote diafragma’s en hoge ISO’s. Willen we echter beweging in een foto introduceren, dan zullen we langere sluitertijden moeten gebruiken, waarbij wederom beweging van de camera of beweging van het onderwerp voor een dynamische onscherpte zorgt. Welke aspecten zijn van belang voor het verkrijgen van lange sluitertijden en hoe werkt het in de praktijk?
Lange sluitertijden
In het kunnen instellen van lange sluitertijden onderscheiden we hier drie verschillende lichtomstandigheden:
• Binnen
• Buiten overdag
• Buiten avond

• Binnen
Als je binnen een lange sluitertijd wilt gebruiken, dan is dat gezien de ‘geringe’ hoeveelheid aanwezig licht niet zo moeilijk. Kies een lage ISO en een klein diafragma en de sluitertijd loopt al snel op tot meer dan een seconde. En dan kunnen er al heel mooie dingen gebeuren bij dans op een toneel of bij sport in een grote hal. Je zult de camera wel moeten ondersteunen om bewegingsonscherpte van de omgeving te voorkomen. Als we dat ‘probleempje’ ondervangen hebben, dan lijkt er verder geen vuiltje aan de lucht bij het binnen toepassen van lange sluitertijden en zorgt de lage ISO voor ruisvrije beelden. Het kleine diafragma is echter meer een punt van aandacht. Enerzijds omdat de scherptediepte altijd groot is en dat kan soms ongewenst zijn, maar vooral omdat boven f/11 optisch onscherpte van de lens op gaat treden ten gevolgen van zogeheten diffractie. De diameter van de lensopening is dan zo klein, dat de randen van het diafragma de lichtstralen van het beeld afbuigen. Dit wordt dus diffractie genoemd en is toch een behoorlijke beperking als je de sluitertijd wilt verlengen door extreem kleine diafragma’s te gaan gebruiken. Lukt het niet om bij f/11 of f/16 en de laagste ISO binnen sluitertijden van enkele seconden te krijgen, dan zul je licht moeten dimmen of moeten gaan werken met een grijsfilter, waarover straks meer.

Kleinste diafragma
Het kleinste diafragma dat je kunt instellen op een camera wordt bepaald door fysieke aspecten van een lens. Over het algemeen gaan zoomlenzen in de telestand tot f/32 en soms ook nog een stop kleiner f/45. In de groothoekstand kan het diafragma vaak niet kleiner worden dan f/22, een stop groter dan f/32. Deze limietwaarden tref je ook bij lenzen met een vast brandpunt: f/22 tot f=100mm en f/32 bij brandpunten vanaf 100mm. Soms haalt een macrolens nog f/32. Bij al deze kleinste diafragma’s is dus het beeld dat op de sensor valt optisch onscherp en is het niet onverstandig deze waarden zoveel mogelijk te vermijden.




• Buiten overdag
Lage ISO’s en relatief kleine diafragma’s. Dat is het recept om lange sluitertijden toe te kunnen passen en binnen lukt dat dus vaak zonder hulpmiddelen. Maar is dat toereikend als je overdag buiten aan het fotograferen bent? Op een betrokken dag (11 Ev) kom je met f/22 en ISO 100 dan tot maximaal een halve seconde. Dat is leuk voor een stromend beekje of een fontein, maar langzame beweging van wolken en waterrimpeling strijk je daarmee niet glad. Schijnt de zon, dan wordt de situatie voor lange sluitertijden nog slechter. De lichthoeveelheid stijgt dan met 3 à 4 stops (14-15 Ev) en wordt de sluitertijd nog ongeveer 10x zo kort tot circa 1/20s. In de onderstaande tabel grootte-orde overzicht van sluitertijden bij  bepaalde lichthoeveelheden.

Uit deze tabel wordt duidelijk dat je buiten bij veel licht (13-14 Ev) ongeveer 5 stops licht tegen moet houden om een sluitertijd van enkele seconden te krijgen en eigenlijk moet je de camera voorzien van een soort zonnebril (tip). Zo’n specifieke ‘lichtzeef’ wordt een grijsfilter genoemd (Neutral Density, ND) en is verkrijgbaar in verschillende gradaties van 1 tot 10 stops. De dichtheid wordt per stop wordt aangeduid met een factor 0.3. Dus een 0.9 ND-filter houdt 3 stops licht tegen. Soms wordt ook gewoon de verlenging van de sluitertijd aangegeven en bij een 10-stops filter is dat 1000x. Er wordt dan slechts 1/1000 deel van het licht doorgelaten. Dit is voor het menselijke oog dan ook ondoorzichtig. ND-filters zijn er als rechthoekige glazen plaatjes en ook als opschoefbaar filter. Bekende merken zijn B+W, Lee, Cokin en Tiffen. Sinds enige tijd zijn er ook variabele ND-filters. Deze bestaan uit twee draaibare polarisatiefilters en hebben een bereik van 1 tot circa 8 stops. De kwaliteit is minder dan van een filter met een vaste dichtheid, maar je bent veel flexibeler in het kiezen van een filterdichtheid en daarmee sluitertijd. Belangrijk nadeel is wel dat het werkt als een soort polarisatiefilter en de witte streepjes uit stromen water haalt, wat vaak niet gewenst is. Ook kunnen variabele ND-filters bij groothoeken en een dichte stand een donker kruis veroorzaken.

Rekenen
Als je een ND-filter gebruikt, dan houdt deze vaak zoveel licht tegen dat je door de oogzoeker van een DSLR het onderwerp moeilijk kunt kaderen en dat de camera niet meer automatisch kan focussen en lichtmeten. Kaderen, scherpstellen en belichten moet je dus doen als het filter nog niet voor de lens geplaatst is. Stel zonder ND-filter handmatig scherp (AF op lens uitzetten) en bepaal de belichting in de M-stand. Schroef dan het ND-filter op en vermenigvuldig de sluitertijd met de dichtheidsfactor van het ND-filter. Dus bij een .9 ND (3 stops), dus een factor 8 (2^3), praktisch dus 10x. Een 1/2s zonder ND-filter wordt dan 5s met filter. Hiervan zie je hieronder een overzichtje en heb je dat niet paraat, download dan een app voor je telefoon, zodat het je altijd bij de hand hebt


Voor alle soorten ND-filters geldt dat de doorlaatbaarheid per golflengte iets verschilt en er dus kleurzwemen op kunnen treden. Bij duurdere filters is dit effect echter heel gering en als je vooral in zwart-wit werkt is de kleurzweem geen probleem.
Als je met een ND-filter langere sluitertijden bereikt, dan ben je verplicht om met een stabiel statief te werken. Wij zetten de beeldstabilisatie voor de zekerheid dan altijd uit. Ook proberen we de laatste restjes camerabeweging te voorkomen door met een afstandsbediening te werken gecombineerd met de zelfontspanner en zelfs met de spiegel opgeklapt. Of we werken in Live view, want dan staat de spiegel al opgeklapt. Werken met ND-filters in Live view heeft nog een ander voordeel. Want als je een dicht filter voor de lens zet, dan wordt de zoeker donker, waardoor je niet goed kunt kaderen en de autofocus en lichtmeting niet meer werken. Staat de camera echter in Live view en wordt de belichting gesimuleerd, dan zal de camera tot een dichtheid van 5 stops de helderheid van het beeld op de sensor versterken en kan dus nog wel gekaderd en (automatisch) scherpgesteld worden. Zelfs de half-automatische belichting in bijvoorbeeld de Av-stand blijft netjes zijn werk doen en zeker als je met een variabel ND-filter werkt, kun je zo snel veel verschillende belichtingstijden kiezen zonder ISO of diafragma te hoeven veranderen of van filter te hoeven wisselen.
Je zou ook een circulair polarisatiefilter kunnen ‘misbruiken’ om 1 of 2 stops licht tegen te houden.

• Buiten avond
Na het ondergaan van de zon wordt het weer een stuk eenvoudiger om met langere sluitertijden te fotograferen. De lichthoeveelheid is dan zo ver gedaald, dat een ND-filter vaak achterwege kan blijven. Meestal zijn een lage ISO en kleiner diafragma toereikend voor een belichting van enkele seconden. Vanzelfsprekend weer vanaf statief. Kies in verband met diffractie (onscherpte) niet het kleinste diafragma, maar ook weer niet te groot, want bij kleinere diafragma’s krijgen felle lichtpuntjes in het onderwerp van die mooie sterrenstralen. Dat is mooi bij bijvoorbeeld stadszichten. Als bij avondfotografie de camera in Live view staat dan wordt de belichting gesimuleerd en kun je overbelichting snel herkennen als de lichtmeting teveel ‘donker’ ziet. Je kunt de verheldering van het lcd-scherm tijdens Live view ook misbruiken om in het donker het onderwerp beter te kunnen kaderen, waarna je de belichting terugzet op de gewenste waarden.

RAW
Bij alle vormen van fotografie, waarbij dynamisch bereik en kleur belangrijk zijn adviseren wij om in RAW te werken en dus ook bij het werken met lange sluitertijden. Je hebt dan met een 14-bits bereik grote controle over detail in hooglichten en in de schaduwpartijen en je kunt eenvoudig de kleuren naar eigen hand zetten. Lightroom (Adobe Camera RAW, Photoshop Elements) of Aperture zijn daarbij de aangewezen RAW-conveters.

Wanneer introduceer je met een lange sluitertijd nu de suggestie van beweging in de onderwerp? Het antwoord is simpel: door bewuste beweging van de camera of door gerichte beweging van het onderwerp. Een avondfoto van een stil en leeg marktplein waarop geen mensen lopen, verkeer is of geen fontein staat, zal er met een sluitertijd van 1s nagenoeg net zo uitzien als bij 30s. Maar als er wel mensen wandelen en auto’s rijden met verlichting op, dan wordt het geheel een stuk dynamischer. De bewegende mensen worden schimmen en de autolichten zijn rode en witte strepen, terwijl de auto zelf amper te zien is. Besef daarbij dat donkere kleding en donkere kleuren van bewegende voorwerpen tijdens de beweging nauwelijks worden vastgelegd en heldere onderdelen juist wel opvallen. Ook een spiegelend onderdeel zal strepen veroorzaken.

3. Gewenste beweging van de camera
Normaal gesproken houden we de camera tijdens een opname zo stil en stabiel mogelijk. Maar wil je dynamiek toevoegen aan een foto dan moet je de camera juist bewegen. Dat kan heel ongecontroleerd, waarbij soms interessante schilderwerkjes ontstaan, maar je kunt het ook meer bewust doen. Een paar voorbeelden:
• in- of uitzoomen tijdens opname
• de camera kantelen (verticaal), pannen (horizontaal) of draaien gedurende de belichting
• een ‘schroeffoto’ maken (zoomen en draaien)
• de gehele camera naar voor of achter bewegen (auto, rails)
Met een belichtingstijd van 1s tot 5s gebeuren er dan (onverwacht) mooie dingen, zowel overdag als bij minder licht.
Bedenk dat bij die beweging de ‘herkenbaarheid’ op de foto wordt bepaald door de ‘vloeiendheid’ van de beweging en door de helderheid van de verschillende onderdelen van het onderwerp. Voor wat betreft de invloed van die ‘vloeiendheid’ zal bij een totale belichting van bijvoorbeeld 2 seconden een foto er anders uitzien
- als je gedurende die twee seconden van begin tot einde heel geleidelijk uitzoomt (alles evenveel transparant en gestreept)
- als je de eerste seconde niets doet en pas in de tweede seconde uitzoomt (beginkader het meest duidelijk)
- als je de eerste seconde uitzoomt en de tweede seconde niets doet (eindkader het meest duidelijk)
Dat geldt natuurlijk niet alleen bij in- of uitzoomen tijdens de belichtingstijd, maar ook bij elke andere vorm van camerabeweging. De onderdelen die het langst bij hetzelfde kader (dus zonder camerabeweging) belicht zijn, zullen het meest helder zijn op de eindopname. Witte onderdelen zullen meer ‘bewogen’ dan donkere. Puntlichtjes worden felle strepen.

Extra tips
• Zet de optie lange sluitertijd ruisonderdrukking op de camera uit. Staat deze wel aan, dan zal de camera na het nemen van de foto’s gedurende de belichtingstijd van de opname niet beschikbaar zijn. Omdat met lage ISO én in RAW wordt gewerkt heeft deze optie in veel situaties geen echt toegevoegde waarde.
• Dek in bij lange sluitertijden de oogzoeker af om introductie van vals licht op de sensor te voorkomen.
• Zorg voor voldoende batterijen

4. Gewenste beweging van het onderwerp
Beweging van de camera kan verrassende bewegingsresultaten opleveren, maar de controle is niet altijd 100%. Bij beweging van het onderwerp kan veel meer geregisseerd worden. Zo kunnen we stromend water zoals een fontein of een beekje elke gewenste vorm van ‘gladheid’ geven. Datzelfde effect krijgen we ook bij licht golvend water van een meer of de zee en bij voorbijtrekkende wolken. Hierbij geldt dat hoe langzamer de beweging van het onderwerp, hoe langer de sluitertijd moet zijn voor een glad eindresultaat. Bij een fontein zul je in het opspuitende water (hoge snelheid) niet veel verschil zien tussen 3 of 10 seconden, maar wel in de rimpels in het wateroppervlak (lage snelheid) rond de fontein. Bij 10s zal dat rimpeloppervlak veel gladder zijn.
Met een lange sluitertijd van 1 tot 30 seconden kunnen  we reflecterend licht op een bewegend onderwerp gecontroleerd en mooi gladstrijken. Heldere onderdelen worden daarbij geaccentueerd en donkere delen zullen haast onzichtbaar worden.
Maar je kunt ook bij minder licht of in het complete donker gaan schrijven met licht. Het eenvoudigste voorbeeld is met een zaklantaarn in een donkere kamer, maar je kunt ook complete lichtorgels en vuur gebruiken om tot spectaculaire effecten te komen. Kijk maar eens op de site van JanLeonardo Wöllert hoe een specialist dat doet. Omdat je dan soms sluitertijden gebruik van soms enkele minuten en zelfs nog langer is het raadzaam om de belichting handmatig in te stellen, want in de Tv-stand kan belichtingstijd maximaal ‘maar’ 30 seconden zijn. Wil je langer belichten dan doe je dit in de Bulb-stand. Sommige camera’s hebben dit als apart programma (B) op het Programmakeuzewiel. Bij camera’s die deze programma-stand niet hebben, moet je de M-stand kiezen en met het instelwieltje de sluitertijd voorbij de 30 seconden draaien. Dan verschijnt het woordje Bulb op de display. In deze stand bepaal je zelf de sluitertijd en die kan desnoods enkele uren zijn. Want zolang je de ontspanner indrukt, blijft de sluiter open staan. Op het display van de camera zie je het aantal seconden dat de belichting duurt. Het is raadzaam om de Bulb-stand altijd te gebruiken met een afstandsbediening die je vast kunt zetten. Dan hoef je niet met je vinger de ontspanknop ingedrukt te houden (bewegingsonscherpte!) en je hoeft zelfs niet ter plaatse te blijven.

Relatieve tijd
Als je met belichtingen van seconden en minuten bezig bent, dan is het belangrijk dat je begrip hebt van de relatieve waarden van de sluitertijden. Bij ‘normale’ fotografie (zonder ND-filter) is het verschil tussen 1/60s en 1/30s één stop, maar bij lange sluitertijden is diezelfde ene stop het verschil tussen bijvoorbeeld 5 minuten en 10 minuten. Werk je bij heel weinig licht of dankzij een ND-filter bij een sluitertijd van 5 minuten en wil je de belichting één stopje verhogen, dan moet je dus 10 minuten gaan belichten. Dat is dus 5 minuten extra om hetzelfde effect te krijgen als tussen 1/60s en 1/30s. Het maakt dan dus ook niet echt veel uit of je 9 minuten en 50 seconden belicht of 10 minuten en 10 seconden. Die 10 seconden minder of meer hebben geen noemenswaardige invloed op de helderheid van de opname.

Nabewerking
Bij elke vorm van fotografie is het belangrijk dat ten aanzien van belichting, kleuren en scherpte al zoveel mogelijk bij de opname zelf wordt geregeld. Bij lange sluitertijden kan het resultaat echter soms heel onvoorspelbaar zijn en kun je in de nabewerking nog het nodige verbeteren. Zo kun je een achtergrond echt zwart maken, hooglichten feller maken of juist niet, het contrast verhogen, de witbalans aanpassen, de verzadiging veranderen of de kleurtoon aanpassen, omzetten naar zwart-wit, ongewenste strepen en vlekken retoucheren, ruis verwijderen en zelfs twee of meer bewegingsfoto’s combineren. Als je dit op de hoogste kwaliteit en met het grootste gemak en precisie wilt doen, werk dan met RAW en ontwikkel in Lightroom.
In het kader van dit artikel gaan we niet al deze facetten behandelen, maar bespreken we hoe je in een lichttekening zonder kleur de heldere strepen toch kleur kunt geven.
• Photoshop: Vullen met kleur
Open een lichttekeningfoto in Photoshop, verwijder alle kleurzweempjes door de verzadiging op -100 te zetten en zorg met Niveaus dat de achtergrond nagenoeg zwart is (0,0,0). Kies nu in het dialoogvenster van Verzadiging en kleurtoon (Ctrl/Cmd-U) de optie Vullen met kleur en verschuif de Kleurtoon en Verzadiging totdat het gewenste effect bereikt is.
Photoshop: Laag vullen met kleur
Open weer een lichttekeningfoto in Photoshop, verwijder desgewenst eerst alle kleurzweempjes door de verzadiging op -100 te zetten en regel met Niveaus dat de achtergrond nagenoeg zwart is (0,0,0). Maak vervolgens een nieuwe laag en zet de laagmodus van die laag op Donkerder (of op Zwak licht) in plaats van Normaal. Kies nu een penseel met 50% dekking en een zachte rand, stel de gewenste Voorgrondkleur in en schilder nu over de heldere onderdelen van de foto. Je kunt meerdere kleuren gebruiken en per kleur een nieuwe laag maken. Per laag kun je dan eventueel de kleurtoon en verzadiging nog aanpassen.
In plaats van te schilderen met gekleurde penselen kun je ook een kleurenverloop (regenboog) over de nieuwe laag trekken. Kijk dan welke laagmodus (Donkerder, Zwak licht) dan het beste resultaat geeft. Je kunt ook nog de dekking van de laag verminderen voor meer subtiele kleuring.
Lightroom: Lokale aanpassingskleur
Ook met RAW in Lightroom kun je kleur toevoegen aan een lichttekening. Maak een opname eerst zwart-wit (Sneltoets V). Kies nu een van de volgende lokale aanpassingsgereedschappen: Gegradueerd filter (M), Radiaal filter (Shift-M) of Aanpassingspenseel (K). Zorg dat alle parameters op nul staan en klik onder deze parameter op het kleurvakje (kruis). Kies hier een kleur en pas nu het betreffende aanpassingsgereedschap toe op de foto. Stel eventueel grootte, vorm en dekking vooraf in. Je kunt alle drie gereedschappen door elkaar gebruiken en ook steeds andere kleuren kiezen. Alle kleuraanpassingen kun je achteraf weer eenvoudig verwijderen.

Samenvatting
Een lang verhaal over ‘lange’ sluitertijd. Er komt inderdaad best veel bij kijken om tot het gewenste resultaat te komen en beweging in een foto te voorkomen of te suggereren. Maar dankzij de digitale techniek kun je zonder extra kosten uitgebreid experimenteren en is de praktijk de beste leerschool. Uiteindelijk kent het werken met korte en lange sluitertijden geen geheimen meer en zal je eigen creativiteit de beperkende factor worden.

Inloggen

Wachtwoord of loginnaam vergeten? Klik hier
Als je nog geen GRATIS persoonlijk account hebt op EOSZINE dan kun je deze hier aanmaken. Met dit account kun je o.a. de nieuwsbrief en het gratis digitale magazine ontvangen.