Helder(heid) over belichting

Pieter Dhaeze donderdag 04 december 2014

Het verkrijgen van de correcte of gewenste helderheid van een foto (=belichting) is voor veel beginnende fotografen een 'duistere' materie. Camera’s hebben veel opties en instelmogelijkheden en bovendien adviseren ‘ervaren’ gebruikers hen vaak ongevraagd ‘de enig juiste manier’.
De juiste belichting hoeft echter helemaal niet moeilijk te zijn als we de gedachte achter de werking van een camera weten. Dus weer even terug naar de basis.

“Ik ga een cursus of workshop volgen, omdat ik niet meer op de automatische stand wil fotograferen en daardoor meer uit mijn camera wil halen.” Waar of niet waar?

‘Hand’ of ‘Auto’
Bij beginnende hobbyfotografen bestaat soms het idee dat foto’s alleen maar goed belicht kunnen zijn als je de belichting handmatig uitvoert in de M-stand. Want dan heb je pas écht controle en hoef je de ‘automatiek’ van de camera niet te gebruiken. Dat zou inderdaad het geval zijn als je de interne lichtmeting van de camera niet zou gebruiken, maar altijd met een losse lichtmeter zou werken. Dit laatste is echter maar zelden het geval, dus ook in de M-stand spelen de interne lichtmeting en de lichtmeetmethode van een camera een rol bij het instellen van een diafragma, sluitertijd en ISO voor een correcte belichting. Een voorbeeld.
‘Handmatig’.
De camera staat in de M-stand. Je kiest een bepaalde gevoeligheid (bijvoorbeeld binnen ISO 400 en buiten ISO 100) en stelt het gewenste diafragma in. Je kadert het onderwerp en drukt de ontspanner half in om het licht te meten wat door de lens valt. Je kijkt waar het streepje van de lichtmeting staat en draait aan een wieltje van de sluitertijd tot het streepje in het midden van het balkje staat. Is de sluitertijd te lang, bijvoorbeeld 1/15s, dan zet je deze eerst op 1/60s en met een groter diafragma of hogere gevoeligheid zorg je vervolgens dat het streepje weer in het midden komt. Als het een beetje meezit heb je dat als beginnend fotograaf binnen één minuut ingesteld. Je maakt de foto bij f/4, 1/60s en ISO 200 en de helderheid is goed. Prima. Je kadert vervolgens een nieuw onderwerp en gaat weer ditzelfde proces door.
‘Automatisch’
De camera staat in de halfautomatische A-stand (diafragmavoorkeur) en op Auto ISO. Je kiest een diafragma (= controle scherptediepte) en drukt de ontspanner half in. De camera meet het licht en kiest direct een sluitertijd en ISO en je maakt de foto: f/4, 1/60s en ISO 200. Dit alles binnen maximaal 5 seconden.
Is er verschil in helderheid tussen de ‘hand’- en ‘auto’-foto? Nee, want bij hetzelfde onderwerp en hetzelfde omgevingslicht zal bij dat onderwerp een belichting van f/4, 1/60s en ISO 200 de goede helderheid opleveren of dit nu verkregen is via de M-stand of via de A-stand. Voordeel is dat je die instellingen sneller hebt verkregen en dat de belichting – zelfs wanneer je even niet oplet – toch nog binnen de foutenmarge zal vallen. Je hebt dus meer tijd voor je onderwerp en minder foto’s verdwijnen in de prullenbak vanwege een foute belichting.

Dezelfde sluitertijd, diafragma en ISO levert in de M- en in de A-stand dus dezelfde helderheid op.

Zelf doen. Kader een algemeen onderwerp. Bij voorkeur vanaf statief. Zet de camera in de A-stand en vaste ISO. Zorg dat het streepje in het midden van het balkje staat. Maak de foto en noteer diafragma, sluitertijd en ISO. Zet de camera in de M-stand en stel deze waarden in. Het streepje zal ook nu in het midden van het balkje komen staan. Maak met hetzelfde kader weer een foto. Als je de twee foto’s met elkaar vergelijkt, dan zal de helderheid identiek zijn.

Automatisch en P-stand
Vaak wordt de volautomatische ‘groene’ stand vergeleken met de P-stand. In bepaalde opzichten is dat correct, maar er zijn toch heel wezenlijke verschillen. Zo kun je in de Groene-stand niet zelf de witbalans instellen of het scherpstelpunt kiezen. Ook kun je niet in RAW fotograferen. Voor wat betreft de belichting zal de camera net als in de P-stand een voorstel doen voor diafragma, sluitertijd en ISO, maar de ISO is niet zelf te kiezen en je kunt geen Belichtingscompensatie gebruiken, wat in de P-stand allemaal wel kan.
Je hebt in die Program-stand dus volledige controle, want ook de combinatie van sluitertijd en diafragma kun je zelf regelen met de zogeheten Program Shift. Druk daartoe in de P-stand de ontspanner half in zodat de lichtmeting wordt uitgevoerd en sluitertijd en diafragma worden gekozen. Draai vervolgens aan het kleine instelwiel bij de ontspanner. Je kunt dan snel f/8 en 1/500s bijvoorbeeld veranderen naar f/4 en 1/2000s voor een kleinere scherptediepte en meer bevroren beweging. Dus als je altijd in de volautomatische stand hebt gefotografeerd en je wilt de camera meer op de ‘hand’ gaan bedienen, dan is de P-stand een goede en veilige keuze.

Hoeveelheid licht
Of de helderheid van je foto’s goed is of niet, is dus blijkbaar niet afhankelijk van de programmakeuze: P-, A-, T- of M-stand. Waardoor wordt de helderheid van je foto’s dan wel bepaald? Door de hoeveelheid licht? Dat lijkt heel aannemelijk, maar een eenvoudig praktijktestje wijst uit dat dit niet het geval is.
Neem twee vellen wit A4-papier met alleen zwarte tekst en leg deze ’s avonds in de huiskamer op de grond. Zorg ervoor dat alleen de sfeerverlichting aan is. Zorg bovendien dat het hele kader van de zoeker van je camera gevuld is met het papier. Neem een foto. Je zult zien dat de foto ‘grijs’ (= niet helder, vaalgeel) is. Doe vervolgens al het licht aan in de kamer of laat een bureaulamp op het papier schijnen. Er is nu duidelijk meer licht, maar als je weer een foto maakt, zal de foto nog net zo ‘schemerig’ zijn. Als je naar gevoeligheid, diafragma en sluitertijd kijkt, zul je zien dat bij veel licht de sluitertijd korter wordt (of ISO lager/diafragma kleiner) en zo toch maar net zoveel licht toegelaten wordt als in de situatie met weinig licht. Ook al zou je de vellen papier in de volle zon fotograferen, dan nog wordt de helderheid van de foto – zolang het streepje van de lichtmeting in het midden van het balkje staat (P, A, T) of je het in het midden houdt (M) – niet hoger.

Streepje lichtmeting in het midden. Helderheid bij weinig licht en bij veel licht is gelijk. Let op sluitertijd.

Zelf doen. Je kunt dit voorbeeld met het A4-tekstpapier ook zelf doen in de A-stand en vaste ISO. Let dan goed op het verschil in sluitertijd bij de opstelling met weinig licht en met veel licht en ook op de helderheid van beide foto’s.

50% Grijze wereld
Het streepje in het balkje van de lichtmeting? Wat betekent dat eigenlijk? Heeft dat dan iets te maken met de helderheid van een foto? Daar moeten we inderdaad het juiste antwoord zoeken. Het balkje geeft de waarde van de lichtmeting aan. Als het streepje in het midden van het balkje staat of wordt gezet (0 Ev, Exposure value), dan probeert de camera de gemiddelde helderheid van een foto 50% te maken. Dat wil zeggen dat wanneer je de helderheid van alle afzonderlijke pixels door elkaar zou ‘roeren’, dan ontstaat er een helderheidsbrij die middengrijs is (50%). Bij veel van de dagelijkse onderwerpen is dat 50%-grijsprincipe een goed uitgangspunt, maar bij een heel licht onderwerp (wit vel papier) of een donker onderwerp (zwart kostuum) in de zoeker, dan is dat natuurlijk niet het geval. Het witte vel papier wordt dan te donker en het donkere kostuum te licht. Om bij een ‘wit’ onderwerp de juiste helderheid te krijgen, moet je het streepje van de lichtmeting een positieve waarde geven (rechts van nul) en bij een ‘zwart’ onderwerp links van nul (negatieve Ev). Zet je die Exposure value op +1 Ev (= 1 stopje), dan zal de camera het onderwerp in de zoeker niet 50% grijs maken, maar 25% grijs, dus helderder met behulp van een langere sluitertijd (en/of groter diafragma). Bij -1 Ev maakt hij de wereld 75% grijs door een kortere sluitertijd (en/of kleiner diafragma).
Als het streepje van de lichtmeting niet in het midden staat, dan wordt de standaardbelichting dus gecorrigeerd en dat wordt Belichtingscompensatie genoemd.

Intermezzo
Dus even samenvatten. De helderheid van een foto is niet beter of slechter als je de belichting ‘zelf’ op basis van de interne lichtmeting regelt in de M-stand of wanneer je dat samen met de camera doet in de P-, A-, T-stand. Ook meer of minder omgevingslicht zal de helderheid van het onderwerp op de foto niet beïnvloeden, omdat - met het belichtingsstreepje in het midden - de camera de belichting respectievelijk zal knijpen (kortere sluitertijd, kleiner diafragma, lagere ISO) of zal verruimen (langere sluitertijd, groter diafragma, hogere ISO) om zo de helderheid weer 50% grijs te krijgen.
De helderheid van een onderwerp kun je eigenlijk alleen maar aanpassen met de zogeheten Belichtingscompensatie. Ziet de camera een ‘licht’ onderwerp of vind je een foto te donker, kies dan in de P-, A-, T-stand een positieve belichtingscompensatie +1/3 Ev tot +5 Ev (streepje rechts van 0). In de M-stand draai je net zo lang aan de wieltjes tot het belichtingsstreepje de gewenste positieve waarde heeft. Heb je in de zoeker een donker onderwerp in beeld of vind je een foto te helder, dan stel je een negatieve belichtingscompensatie in (-1/3 Ev tot -5 Ev) of regel je dat in de M-stand.

Wanneer belichtingcompensatie?
Als je in een winters landschap veel sneeuw in het kader ziet, zet de camera dan op +1 Ev. Is meer dan 80% van het kader wit, dan moet je misschien zelfs +2 Ev gebruiken. Dit kun je met stapjes van 1/3 regelen. Is de omgeving geen sneeuw, maar een zonnig strand, een witte muur, een lichtbewolkte lucht (=tegenlicht) of een close-up van een bruidsjurk of van een lichte bloem (wit, geel), dan geldt dezelfde positieve belichtingscompensatie tussen +1/3 en +2 Ev.
Sta je in een redelijk dicht bos of heb je een donkere struik/heg/hek als achtergrond, dan moet je de belichting negatief compenseren met -1 Ev. Afhankelijk van de kracht van de zon moet je dat ook doen bij een opkomende of ondergaande zon. Soms zelfs tot -3 Ev als de zon minder fel is. Die negatieve belichtingscompensatie is - afhankelijk van het aantal lichtpunten van het onderwerp in het kader - soms ook aan de orde bij avondfotografie of in de schemering.
Maak bij onzekerheid over de helderheid van een foto meerdere opnamen, waarbij je steeds een net iets andere belichtingscompensatie gebruikt. Bijvoorbeeld +1/3, +2/3, +1 Ev of -1, 0, +1 Ev. Dat wordt ook wel een trapje genoemd. Je kunt dan later de beste of gewenste helderheid kiezen of zelfs foto’s combineren.

Alleen met belichtingscompensatie wordt een helder onderwerp ook echt helder. Let op sluitertijden.

Zelf doen. Pak eens een A4 ruitjespapier en maak hiervan kadervullend met 0 Ev een foto. Deze heeft dus de helderheid van 50% grijs. Ga nu de Belichtingscompensatie nu met stapjes van 1/3 Ev verhogen en maak telkens een foto. Kijk wanneer de foto net zo helder is als het velletje papier.

Terugkijken
Het grootste voordeel van digitale fotografie is misschien wel de mogelijkheid om direct foto’s terug te kunnen zien. Ook voor het controleren van de helderheid van de foto is dat handig. Hoewel foto’s vaak iets te helder en contrastrijk op het lcd-scherm van de camera worden voorvertoond geeft het toch een redelijke indicatie van de helderheid van de opname. Als je ziet dat het onderwerp te licht of te donker is, kun je meteen anticiperen door belichtingscompensatie te gebruik (respectievelijk - Ev en + Ev). Je kunt bij het terugkijken voor meer controle ook een overbelichtingswaarschuwing aanzetten of het histogram laten weergeven. Meer over het histogram in een volgende artikel.

Lichtmeetmethode
In de bovenstaande uiteenzetting hebben we het nog niet gehad over de lichtmeetmethode (lichtmeting, meetmethode). De camera heeft bij alle voorbeelden naar het hele kader ‘gekeken’. De interne lichtmeting meet de hoeveelheid licht die door het onderwerp gereflecteerd wordt en door de lens op de sensor gaat vallen. Welk deel van het kader wordt gemeten kun je zelf instellen. Met Meervlaksmeting (Evaluatief, Matrix, Patroon) kijkt de camera ‘intelligent’ naar de helderheid van het hele kader. Je kunt echter ook een kleiner gebied kiezen in het midden van het kader (Centrumgewogen- of Deelmeting) of zelfs een ‘punt’ (Spotmeting). Het belichtingsprincipe van een helderheid 50% grijs (lichtmeetstreepje in het midden, 0 Ev) wordt bepaald aan de hand van het gemeten gebied. Bij Meervlaksmeting zijn diafragma, sluitertijd en ISO dus gebaseerd op de helderheid van het hele kader en heeft die belichting ook betrekking op de hele foto.

Bij Centrumgewogen- en Deelmeting en in sterker mate bij Spotmeting, zal de camera alleen het gemeten deel van het kader 50% helder maken en kijkt daarbij niet naar de rest van het kader. Zet je een donkere vaas voor een achtergrond en gebruik je een van deze drie lokale metingen, dan zal de vaas 50% helder worden, terwijl de achtergrond sterk overbelicht zal zijn. Of wanneer je Spotmeting gebruikt bij een klassiek gekleed bruidspaar, dan zal de helderheid van de foto heel anders zijn wanneer je de jurk van de bruid ‘meet’ of het kostuum van de bruidegom. In het eerste geval zal de foto sterk onderbelicht zijn (grijze jurk en geen detail in kostuum) en in het tweede geval flink overbelicht (grijs pak en geen detail in jurk).

Over het algemeen geeft Meervlaksmeting voor de beginnende en semi-gevorderde vrijetijdsfotograaf de minste verrassingen en fluctuaties in helderheid en werkt deze meetmethode prima samen met Belichtingscompensatie om tot een goede en/of gewenste helderheid van een opname te komen.

Zelf doen. Zet de camera in de A-stand op het grootste diafragma en op een vaste ISO. Zet de camera in Meervlaksmeting en kader een paar verschillende onderwerpen steeds iets verschoven, waarbij je elke keer even de ontspanner half indrukt om de sluitertijd te zien. Doe dat bij dezelfde onderwerpen nogmaals, maar dan met Spotmeting. Je zult waarschijnlijk grotere fluctuaties zien.

Conclusie
Het moge duidelijk zijn. Ook een simpel verhaal als dit kan weer moeilijk worden. Maar geen paniek. Eigenlijk hoef je maar twee zaken te onthouden.
1) In de P-, A-, of T-stand in Meervlaksmeting (Matrix, Evaluatief) – eventueel met Auto ISO - heb je voor de meeste onderwerpen de helderheid van je foto’s net zo goed onder controle als in de M-stand. Bovendien hoef je niet zoveel aan de knopjes te draaien en hebt daardoor meer aandacht voor je onderwerp. Let onderin de oogzoeker altijd wel goed op de waarden van diafragma, sluitertijd en ISO en kijk de foto’s snel terug op overbelichting en bewegingsonscherpte, zodat je hierop kunt anticiperen. (Overbelichting: gebruik negatieve Ev. Bewegingsonscherpte: vergroot diafragma/verhoog ISO)
2) Leer onderwerpen te onderscheiden op helderheid (sneeuw, strand, witte muur, struiken, bos, donkere gordijnen, tegenlicht), zodat je met Belichtingscompensatie tot de juiste helderheid komt. Bij lichte onderwerpen moet je iets overbelichten (+ Ev) en bij donkere onderwerpen iets onderbelichten (- Ev). Als je in RAW fotografeert, heb je achteraf in Lightroom nog een stop extra belichtingsruimte.

Succes! En bedenk dat belichting niet moeilijk hoeft te zijn en de praktijk de beste leerschool is. Dus trek er met de camera op uit, experimenteer, let goed op de 'getalletjes' en de helderheid van je foto’s is nog maar zelden een probleem.

De komende periode gaan we het onderwerp Belichting nog verder verdiepen en van de volgende onderwerpen hieronder alvast een ‘Sneak preview’.

Contrast
In het artikel ‘Belichting’ hebben we het nog niet gehad over het contrast in een onderwerp en daarmee bedoelen we het verschil in helderheid tussen het donkerste en lichtste onderdeel in het kader. Is dit te hoog, dan is een ‘goede’ belichting zonder hulpmiddelen niet mogelijk. We zullen aan de slag moeten met grijsverloopfilters, invulflitsen, belichtingstrapjes, RAW en HDR. Lees het hele artikel: klik hier.

P-stand
Hoewel voor beginnende fotografen de P-stand een (te) grote stap is vanaf ‘Groene’-stand en gevorderde fotografen er soms op ‘neerkijken’, is het toch een heel praktisch belichtingsprogramma met veel hulp van de camera, maar ook veel eigen inbreng. Hoe werkt die ‘automatiek’ en op basis waarvan kiest de camera diafragma, sluitertijd en ISO? Wat zijn de voor- en nadelen? Lees het hele artikel: klik hier.

Histogram
Sommige fotografen kijken er nooit naar en andere zweren erbij: het histogram. Wat is het en hoe kún je het in de praktijk gebruiken? Lees het artikel: klik hier.

Programmakeuze

Fotografeer je meestal in de groene stand of in de P-, Av-, Tv- of M-stand?

Inloggen

Wachtwoord of loginnaam vergeten? Klik hier
Als je nog geen GRATIS persoonlijk account hebt op EOSZINE dan kun je deze hier aanmaken. Met dit account kun je o.a. de nieuwsbrief en het gratis digitale magazine ontvangen.